In september 1944, toen het front het Huertgenwald bereikte, woonde de 18-jarige Helene Palm met haar familie in het dorp Vossenack. Net zoals veel dorpsgenoten hoopte de familie dat de oorlog snel aan hun woonplaats voorbij zou gaan. Maar helaas: Vossenack bleef vier maanden in de frontlijn. Toen de gevechten uitbraken verschuilde de familie Palm zich in de kelder. In de daaropvolgende weken probeerden ze van kelder tot kelder uit het dorp te ontsnappen. Op een nacht verscholen ze zich in de grotten ten zuiden van het dorp, maar ze hadden twee kleine kinderen en een zieke baby bij zich en konden daar niet blijven. Uiteindelijk werden ze door Duitse militairen naar het station van Zerkall gebracht. Dat ging maar net goed. Overal op het station lagen dode burgers - bekenden vaak - slachtoffers van geallieerde bombardementen en beschietingen. Vanuit Zerkall ontsnapte Helene’s familie over de Rijn. Ze hoopten een veilig onderkomen te vinden bij een tante in de buurt van Keulen, maar die weigerde ze op te nemen. Kleine Helmut, zes maanden oud, kreeg hersenvlies ontsteking. Het wanhopige groepje van 11 mensen vond eindelijk rust in Saksen. Voor baby Helmut was het te laat… Toen het Sovjet leger ook Saksen bereikte moesten de Palm’s opnieuw voor hun leven vrezen. Vooral Helene en twee andere meisjes van haar leeftijd moesten zich elke nacht schuilhouden voor de Russische soldaten. Door hun laatste bezittingen te verkopen konden ze een jaar later nog net de Amerikaanse bezettingszone bereiken. Ze vonden hun huis volledig verwoest terug. Tot 1951 woonde Helene en haar familie in een provisorisch onderkomen van verbrande balken en puin.